Appeared in Kluger Hans #40 (des)illusie – 2021


Ik Was Daar 



Mijn ouders waren op 11 september in New York. Mijn moeder was hoogzwanger, mijn vader haalde een hotdog. Toen het eerste vliegtuig impact maakte, besloot ik dat ik geboren moest worden. Ik wilde het meemaken. Uit een soort instinct vond mijn moeder het New York Presbyterian hospitaal, in Lower Manhattan.
    ‘Trust your gut!’ riep de man van de hotdogkraam mijn vader nog na.
Zo werd ik geboren tussen stof en puin. Iedereen huilde, behalve ik.

Ik zat erin, het vliegtuig van Malaysia Airlines. We waren onderweg naar Beijing. De film in het vliegtuig vond ik zo saai dat ik in slaap was gevallen.
    ‘Zijn we er nu al? Dat ging snel.’ De stewardess begreep me niet, ik haar ook niet. Beijing zag er wat grauw en verlaten uit maar we werden hartelijk ontvangen. Ik werd zelfs naar mijn hotel gebracht. Ik wist alleen nog niet wanneer ik weer weg mocht.

Het hotel in Beijing, ik zat er nog steeds. Gelukkig kreeg ik een kamergenoot, een Amerikaanse jongen. Hij zag bleek en stamelde wat, ik vroeg zijn naam.
    ‘Nee, koud bier smaakt veel beter, geloof mij maar.’ Hij begreep me niet.
Een week later mochten we het hotel uit. Bleek dat ik in Noord-Korea was. De jongen overleed kort daarna. Jammer, ik had graag een biertje met hem gedronken.

Het Noorse eiland Utøya. Ik werkte daar als zomerkampbegeleider. Er was daar een heel leuk meisje, Silje, ze was net 18. Er kwam een politieagent.
    ‘Houdt u een oogje in het zeil?’ vroeg ik hem. ‘Ik ga even een ommetje zwemmen.’ Ik dacht heel even geschreeuw te horen toen ik het water in dook, maar toen ik bovenkwam was het akelig stil. Er kwam nog meer politie.

In Beiroet, Libanon, werkte ik als magazijnmanager. De laatste lading van de dag kwam binnen, nitraat en vuurwerk. De dagen waren lang en zwaar, en ik dacht:
    ‘Ik rook nog even een joint voordat ik naar huis ga.’ De volgende dag was ik werkloos. Zo ging het ook toen ik in Enschede werkte, maar dat herinnert niemand zich meer.

Het lijk van Fortuyn, ik stond ernaast. Ik werkte voor het forensisch instituut. Mijn collega’s en ik kwamen er niet uit. Toevallig was de voorzitter van de LPF er ook.
    ‘De kogel kwam van links, niet van rechts,’ merkte hij op.
Na het grondig te onderzoeken bleek hij gelijk te hebben. Ik schudde de voorzitter de hand, en wenste hem nog veel succes in zijn politieke carrière.

Ik had online een Chinese vrouw gekocht, Lian. Ze woonde in een klein dorpje. Toen ik haar voor het eerst ontmoette, was ik nogal verbaasd. Ik zei:
    ‘Je ziet er wel anders uit dan op de foto’s.’
Toch werd ik al snel verliefd op haar. Geen idee hoe ze over mij dacht. Ik werd na een week ziek. ‘SARS’ zei de dokter, volgens hem zou ik het wel overleven.

Samen met Lian stond ik op een markt, in Wuhan. We waren al een jaar getrouwd. We besloten wat te gaan eten, ze kocht de vreemdste soorten vlees. Ze zei:
    ‘Probeer het tenminste, wees niet zo onbeleefd.’ Ze keek me boos aan.
Ik wist onderhand wel beter, maar ik wilde haar niet nog bozer maken. Kort daarna werd ik ziek, Lian ook, toen ons kind, haar ouders, er leek geen einde aan te komen.

Ik hoorde het gebeuren, de moord op van Gogh. Ik werd wakker door geweerschoten en geschreeuw. In mijn ochtendjas ging ik de straat op, vond een lijk met een brief.          ‘Dit kan toch niet, dit kan je toch niet maken!’ schreeuwde ik naar de dader.
De man riep nog wat terug maar het was vergeefs. Ik verwees echter naar de brief. Al die taalfouten, daarmee deed hij Theo toch echt onrecht.

Op de bank scrolde ik door mijn Twitterfeed. Ik zag daar opeens een foto van een hoofd, zonder lichaam, onder het bloed. Ik ging overeind zitten.
    ‘Dit geloof je toch niet? Waar ze mee weg proberen te komen!’ riep ik hardop.
Het was overduidelijk nep, de kleur van het bloed was té rood. De kleur van de huid té bleek. Ik deed de TV aan en ging weer zitten. Ik wachtte op het nieuws van 6 uur.

Ik was erbij, de executie van Saddam Hussein. De beul vroeg of ik zijn veters kon strikken, hij leek nog nerveuzer dan ik. Hij was onder de indruk en vroeg.
    ‘Wil jij de strop ook doen?’ Ik wees het aanbod vriendelijk af, ik had zelf genoeg te doen. Ik maakte beelden voor de NPO, misschien heb je ze gezien.

Vanuit mijn wachttoren keek ik neer op Oeigoeren, in een heropvoedingskamp, in China. Ik verveelde me. Het betaalde ook zo weinig.
    ‘Één long minder zal de productiviteit niet schaden,’ overtuigde ik mijn supervisor. Zo zorgde ik ervoor dat talloze Chinezen die op de orgaandonorlijst stonden, niet meer zo lang hoefden te wachten. En ik kreeg een flinke loonsverhoging.

Door een cameralens zag ik een onthoofding in Irak. Ik was ingehuurd als freelance videograaf. Druppels bloed vlogen mijn richting op.
    ‘Cut! Dat moet opnieuw jongens, er zit bloed op de lens,’ riep ik.
Er werd gezucht. De gedupeerden klommen weer in hun make-upstoel. De volgende dag waren mijn beelden op het nieuws, ik was trots, al werd ik niet genoemd.

Toen de rebellen Gaddafi gevangen namen, stond ik ernaast. Ik moest concluderen waardoor hij was gestorven. Ik bestudeerde de bajonet.
    ‘Sodomized door vermoeden.’
Ik bleef nog even rondhangen, zag daar de terugkeer van de slavenmarkt. Kocht de eerste de beste slaaf voor 100, verkocht haar aan haar familie voor 200.

Ik werkte in Abu Ghraib. De gebruikelijke ondervragingsmethodes haalden niet veel uit, we probeerden wat anders. Een collega vroeg waarom ik foto’s nam.
    ‘Iedereen moet weten hoe erg wij Amerikanen zijn.’ Hij lachte, ik ook.
    Ik stuurde mijn ouders ansichtkaarten van de foto’s, mijn schoonmoeder kreeg ze op posterformaat.

Was het Parijs? Of Toulouse? Misschien Montauban? Het maakt niet uit, ik was daar, toen de hel losbrak. Ik was druk bezig met mond op mond, reanimeren. Ik maakte brancards van bot en weefsel, bracht gewonden naar de ambulances.

Ik was het, ik schoot hem dood, Osama bin Laden. Mijn team brak de deur open, maar ik was degene die het dodelijke schot toediende. Nu beweren ze allemaal:
    ‘Ik was het!’
Maar jij gelooft me wel toch?